een schooltje samen in de kroon gestoken, hoog bevlogen wintergasten. Te groot uitgevallen op het vinkentouw gespannen tegen weer en wind deden zich tegoed aan avondmalen van de gistende vruchten na de nachtvorst. Het was dat de tuinder mij wees op deze feestvreugde want zelf was ik er niet op gekomen dat naast kramsvogels ook deze kleurrijke gevederden ons al hadden aangedaan met overvliegen. Niet dat ik niet wist wat stond te komen, nee het was meer dat ik blijverrast mezelf met hem, de tuinman, kon verheugen op dit tafreel van welgestelden.
Naast te wit uitgeslagen buizerds en hier en daar een andere gekoppensnelde roofvogel van onbeduidend postuur luidde het met de eerste sneeuw toch de winter in, die zelf ik niet meer verwacht had.

Zo zie je maar, sprak hij, de groene man met grote handen, de potplanten gaan ook op stok. M'n vrouw poot ze momenteel onder de uitzettafels, tegen het verdrogen. En wij gaan voor een korte winterrust een eiland aan doen, om bij te lezen. We vogelen daarbij ook geregeld zonder kijker tijdens het uitwaaien langs de kust. Daar zie je zeealken zwaaien en meer soms robben dwalen over het wad. Het tuinleven ligt plat in dit jaargetijde en overwinteren is zonder inkomen een vak apart. Dus veel drukte valt niet uit te drukken in geld, gewin, of andere zaken dus vogelen wij wat uit. Zie een grauwe kiekendief, duidde ik hem. Ja die gaan we wel even missen, voor zover dat kan. Maar wat onverandert blijft is ruimte bij de vleet, daar durf ik mn bolgewassen om te verwedden.
Zo pal voor de jaarwissel zien wij elkaar weer. Dan heeft de boer geploegd, de schouwplicht achter de rug. lengen de dagen en zie purper op het einder de lente naderen. Wie dat wil missen is rijp voor het betonskelet met sneldekpannen van de stedelijk gesticht.