Wouw, groene vingers.
Het komt je zwaar te staan,
als je contaminatie toestaat.
De aarde spreek ik met de spade aan,
want waaruit komen alleen de woorden vandaan die poezie heten.
Met het lichten van de schop zie ik grond uit vreemde lagen uitgewoond, met brokken en scherven van een eerder leven.
Een armoedig zooitje, dat rust hier uitgeleefd in stukken porselein en ander aardewerk.
Laag voor laag opgediept; van lege ontbonden bruin kool zink batterij dat als koolstaaf ontbloot, ontladen van de hand gedaan. Ligt nu als krijtstreep opgetekend op papier.In het puin dat ze nalieten was te lezen hoe de eeuwen hier in armoede zijn gestorven op een nutteloze dijk, een lichaam ooit door vele handen opgeworpen tot veilig onderkomen. Was niets meer dan een woonstee voor uitgeleefden.In zwart wit was bitter het vuil zelfs nog amper een eeuw geleden bewezen.
Het gevonden blauwe tegeltje met een gewiste spreuk deed afbreuk aan mijn woorden. Maar de grond is nu gesaneerd van harde feiten uit dit verleden om het tere weefsel van zaaigoed ruimte te geven. Wortels uitde kiem maken het geheel bewerkelijk dit voorjaar.