Ooft & Warmoes

Ooft en warmoes

Ik oogst het rot de fruitgaard uit
als levensdoel en lijfsbehoud
en laat het rijp zich schikken
de zon keert daar haar zijde toe
glansrijk ooft er alle rust


Als eerste al dunde ik
het fruit de junirui het krenten
het vele moes-t-er uit


Ik sloopte ook het hout
de waterloot de beursen
tassen het woekerloof

De beurtjaren nam ik op de koop
maar nu ’t mastjaar er in beurt
oogst ik mij rijk aan wilde mannen
ik stoof tot slot
in kruidnagel en brandewijn
tot weeïg vlees voor vruchtgebruik

woensdag 25 februari 2009

Aangeënd

Wouw, groene vingers.

Het komt je zwaar te staan,
als je contaminatie toestaat.

De aarde spreek ik met de spade aan,
want waaruit komen alleen de woorden vandaan die poezie heten.

Met het lichten van de schop zie ik grond uit vreemde lagen uitgewoond, met brokken en scherven van een eerder leven.
Een armoedig zooitje, dat rust hier uitgeleefd in stukken porselein en ander aardewerk.

Laag voor laag opgediept; van lege ontbonden bruin kool zink batterij dat als koolstaaf ontbloot, ontladen van de hand gedaan. Ligt nu als krijtstreep opgetekend op papier.In het puin dat ze nalieten was te lezen hoe de eeuwen hier in armoede zijn gestorven op een nutteloze dijk, een lichaam ooit door vele handen opgeworpen tot veilig onderkomen. Was niets meer dan een woonstee voor uitgeleefden.In zwart wit was bitter het vuil zelfs nog amper een eeuw geleden bewezen.

Het gevonden blauwe tegeltje met een gewiste spreuk deed afbreuk aan mijn woorden. Maar de grond is nu gesaneerd van harde feiten uit dit verleden om het tere weefsel van zaaigoed ruimte te geven. Wortels uitde kiem maken het geheel bewerkelijk dit voorjaar.

zondag 22 februari 2009

Kruien

Stront genoeg. Hij had er schijt aan. Deze karrevracht was mij gegund. Dampend vers als couplet van de laatste resten uit dit leven; paardenmest.

Mij stemde het tevreden met wat boer Bart me naliet. Hij was het immers liever kwijt dan rijk door fooien geven. Nu rest mij het kruien nog. De yoga van het rijke tuinleven. Om de bodem via een omweg weer terug te geven wat ik aan mineralenschat geroofd had uit haar vruchtbare schoot.

De vork, een veeltandig monster, steekt uitstekend in deze grafheuvel van het leven. Gretig vreet het grote happen uit het lijf dat droop van zegen.


Het regent terwijl ik de hoop vermoord met mijn haaientanden. Ik vier mee in deze feestvreugd delen. Met hart en ziel drijft mij de spot hier in de gier die al moordend zwaar uit deze berg bloedt.Hompen stront gaan naar de vaalt. Opgemengd met het afval van de gaarkeuken schep ik laag voor laag de reststromen van de schranspartijen op elkaar. Waar het leven uit bestaat komt hier tezamen prekend ja en amen: Het wel naast wee lijkt wel haast hiernamaals te zijn.Drijf hier de spot maar eens mee. Vergankelijkheid kent, hier op mijn compostbult, geen einde.
Het eeuwig leven uitgedrukt heeft eindelijk een gezicht gekregen.
Ieder einde vormt een nieuw begin. Leven wordt hier op de schop genomen. De spot bedreven met wat ik graag geestrijk voedsel noem.

Door steeds kleinere monden opgenomen breekt het laatst herkenbare deeltje materie af. Niet tot stof, maar tot aarde.

Waarin tot slot ik weer de bodem bedek. Daar wortelt dan weer bedacht gewas. Dat gretig met haar zuigmondjes de plant voorziet van voedingswaarde: ik zorgzaam haar bedien om nog dit jaar terug te nemen van alle energie die ik in deze kringloop stak door haar weer op te vreten.

Helaas doorbreekt mijn stoelgang deze cyclus, en dient boer Bart het tekort weer sluitend aanzuiveren.