Rondom mij luid gejubel
van koren goed gebekten.
Zij bewijzen mij
en daarnaast een bestaan
op aarde. Waaraan ik me wijd.
Een eredienst in alle toonaarden.
Op goede gronden bedrijf ik
de liefde met het voorjaar.
En richt mij ten overstaan
ten gronde.
De piepers dienen eveneens
gepoot met dit geloof;
dat de koude uit de bodem
geslagen, als uit het hart
verdreven, ontvankelijk is
voor kiemkracht.
Knol voor knol uitspruitend
goed voor vaste kokers
uit de grond van mijn hart.
Ooft & Warmoes
Ooft en warmoes
Ik oogst het rot de fruitgaard uit
als levensdoel en lijfsbehoud
en laat het rijp zich schikken
de zon keert daar haar zijde toe
glansrijk ooft er alle rust
Als eerste al dunde ik
het fruit de junirui het krenten
het vele moes-t-er uit
Ik sloopte ook het hout
de waterloot de beursen
tassen het woekerloof
De beurtjaren nam ik op de koop
maar nu ’t mastjaar er in beurt
oogst ik mij rijk aan wilde mannen
ik stoof tot slot
in kruidnagel en brandewijn
tot weeïg vlees voor vruchtgebruik